16 De oogst

Gepubliceerd op 28 maart 2023 om 23:08

(15-28 maart 2023) De wekker op woensdagochtend (15 maart) gaat om zeven uur. Ingrid moet werken. Ik kan alleen maar denken aan het gegeven dat ik me zo voor het eerst van leven zelf moet gaan injecteren. Met Nivestim, een formulering met een groeihormoon. Het moet mijn stamcellen uit het beenmerg mobiliseren naar het bloed.

Volgens voorschrift moet de injectie om 8 uur. De gedachte alleen al zorgt voor rillingen over mijn rug. Na mijn eerste anti-misselijkheidspil van de dag ga ik eerst maar eten. Bakje lactosevrije griekse stijl yoghurt met stukjes banaan en wat honing. Ik vind het heerlijk, Ingrid spuit haar ongenoegen over de geur van de banaan. Hoe kan ik het eten.

De klok tikt acht uur aan. Ik besluit eerst nog een kop thee te zetten. Ik zal het moeten gaan doen, maar nu nog even niet. Tegen de tijd dat ik de thee achter de kiezen heb is er weer een half uur verstreken. In het half uur heb ik ruim veertig keer aan het zelf injecteren gedacht. Seks is ruim verslagen. Om kwart voor negen put ik moed uit mijn tenen en haal met een droge nare smaak in mijn mond de eerste injectiespuit uit de koelkast. Ik loop er mee naar boven en ga samen met een potje medicinale alcohol en een pak watten rondjes op bed zitten. Ik trek mijn t-shirt iets omhoog. Mijn lieve blanke vetrol met navel kijkt afwachtend de kamer in. Zo heel fors en dik is die niet meer. Doordat ik een beetje gebogen zit lijkt het toch nog heel wat. Schaarse haren steken grijzend zwart omhoog. Ik denk terug aan de kunstnavel. Zou het prikken echt zo makkelijk zijn? Toch Ingrid maar roepen en het haar laten doen? Ben ik wel een man?

In godsnaam het moet maar. Het kinderslot dopje van het alcohol flesje werkt gelukkig tegen. Hoe ik ook draai,  ik krijg het eerst niet open. Door er echt heel hard op te duwen lukt het na minuten gefriemel toch. Op de radio begint het nieuws van negen uur. Ik doordrenk een wattenrondje met alcohol en poets een stukje huid een paar centimeter rechts van mijn navel. Ik probeer de dunne plastic folie van de verpakking van de injectiespuit te trekken. Had ik beter eerst kunnen doen. Lijkt wel voorverpakte vleeswaar. Lukt niet. Na veel gefriemel met het kleine lipje op een van de hoekjes van de verpakking geeft de folie eindelijk mee. De glanzend blauwe injectiespuit ligt er heel mooi bij. Veel te mooi eigenlijk. Zonde om zoiets moois te vernietigen. Ik maak de huid bij mijn navel nog een keer schoon met alcohol. Uit mijn kleinste teen komt nog een laatste restje moed. IK pak het ding en trek de beschermhuls van de naald af. Er komt een haardunne zwartige naald tevoorschijn. Met mijn linkerhand pak ik mijn vetrol vast en met de rechter breng ik de naald naar mijn huid. Ik doe mijn ogen en duw, de meest vreselijk pijn vrezend, de naald in mijn huid. Net zo makkelijk als bij de kunstnavel glijdt de spuit tot aan de verdikking mijn huid in en ik voel er niks van. Precies volgens de instructie duw ik de plunjer naar beneden en vier seconden later kan ik de leeggespoten spuit uit mijn huid trekken.  Een of ander ingenieuze constructie met een veer zorgt ervoor dat een plastic beschermkap bij het uittrekken naar beneden schiet, zodat je niet meer kunt prikken aan de naald. Het stelt eigenlijk niks voor. Snap eigenlijk niet waarom ik me daar nou zo druk over heb gemaakt. De nare smaak in mijn mond blijft. Had ik gisteren ook al. Iets met chemo.

Tijdens de instructie ben ik er op gewezen dat de injectie kan zorgen voor een soort griepachtige botpijn. Merk er de hele dag niets van. Het rondje wandelen ’s-Middags gaat weer beter als de dag ervoor. Veel energie heb ik verder niet. De dagbesteding bestaat behalve uit bankhangen en het wandelen vooral uit oude films en series kijken, beetje lezen, beetje puzzelen.

’s Avonds rond negen uur moet ik me weer injecteren. Mijn weerstand is dankzij de eerste ervaring een stuk minder. Ik kies een ander stukje vetrol rond mijn navel en duw de injectienaald er zonder veel omhaal in. Nu doet het wel pijn, als van een hele dunne speld. Kennelijk net een verkeerde plek gekozen.

Omdat ik me niet zo misselijk meer voel besluit ik  de laatste van de drie dagelijkse antimisselijkheidspillen niet te nemen. Voor de zekerheid leg ik ze op mijn nachtkastje naast een glas water. Goede voorzorgsmaatregel, want rond twee uur wordt ik vreselijk misselijk wakker. Overgeven hoeft nog net niet. Snel neem ik een pil in en wacht een half uur tot ie gaat werken. Daarna slaap ik vrij snel weer in.

Eindelijk op zaterdag (18 maart) is mijn maag zover opgeknapt dat ik de anti misselijksheidspillen niet meer hoef in te nemen. Het twee maal daags zetten van de injecties met groeihormoon is inmiddels zo routine geworden dat ik op zaterdagochtend een foutje maak. In plaats van de injectiespuit aan de zijkant te pakken, pak ik hem bij de plunjer. Een paar druppels spuiten uit de naald en vallen op mijn huid. Ik kijk er even verbaasd naar voordat ik begrijp dat ik een fout maak. Snel haal ik mijn vinger van de plunjer en duw de injectie op de goede manier in mijn huid. Niets meer aan te doen. De dosering is dit keer iets lager. Zal de pret vast niet drukken.

De eerste hint dat de injecties toch een effect hebben op mijn krijg ik zaterdagmiddag. Vanwege het redelijke weer en de aangename temperatuur til ik een zware plant vanuit ons huis de tuin in. Een uur later krijg ik wat last van de spieren bij mijn ribben. Het is net alsof ik ze allemaal verrekt heb. Misschien is dat ook wel zo.

De hele verdere zaterdag blijven de borstspieren wat gevoelig. Ook zondagochtend voel ik ze nog. Halverwege de middag komt er nog een pijntje in mijn onderrug bij. Zou ik die nou ook teveel belast hebben? Kan het me niet goed voorstellen, want zo zwaar was die plant nou ook weer niet en ik ben bij het tillen echt heel goed door mijn knieën gegaan . Het voelt ook niet echt als verrekt, meer als een soort griepachtige pijn. Zo’n pijn die ergens in je onderrug huist, met wat stijvige pijnlijke rug tot gevolg.  In de loop van een uur wordt de pijn heviger en spreid zich ook nog verder over mijn rug uit.

Op zeker moment kan ik niet meer op een stoel zitten van de pijn. Het staan vermindert de pijn even. Na een paar minuten is de pijn in alle hevigheid terug. Zitten dan maar weer. Gaat even goed en dan weet ik niet hoe ik moet zitten om het draaglijk te houden.

Het begint me te dagen dat dit wel eens de pijn zou kunnen zijn die wordt veroorzaakt door het mobiliseren van de stamcellen uit mijn beenmerg. De verpleegkundige had me er al voor gewaarschuwd.

“In dat geval kun je twee tabletjes paracetamol nemen dan gaat het wel weer,”zei ze, “je mag er acht per dag innemen.

Na het innemen van twee stuks paracetamol zakt de pijn weg, maar na ruim een uur is die weer in hernieuwde sterkte terug. In mijn stoel voor de televisie probeer ik een houding te vinden waarin de pijn te verdragen is. Met veel moeite en geschuifel lukt dat steeds net niet. Als we om elf uur gaan slapen neem ik weer twee paracetamol in. Hierdoor slaap ik inderdaad vrij pijnloos en snel in. Om een uur ben ik al weer wakker. De pijn in mijn rug is niet te harden. Hoe ik ook in mijn bed draai of beweeg, het lukt steeds meer even om een houding zonder veel pijn te vinden. Rond vier uur geef ik het op en ga naar beneden. Met een kop thee en een paar boterhammen zoek ik de bank op.  De rest van de nacht breng ik zittend en lezend op de bank door. Om het kwartier een andere houding zoekend om de pijn weer iets te verminderen.

Met weer een paar paracetomol achter de kiezen stap ik om half zes toch nog even in bed. Veel zin heeft het niet want om iets voor zessen gaat de wekker al weer. Als ik niet direct uit bed spring vraagt Ingrid waarom ik niet opsta. Ik snauw haar af en biedt direct erna mijn sorry aan. Zij kan ook niet weten dat ik al uren wakker ben geweest en verga van de pijn, want zij sliep al die tijd  rustig door. Nadat ik mijn laatste injectie heb gezet, stappen we iets voor half zeven in de auto en rijden naar het ziekenhuis in Z. Tijdens de rit van een ruim half uur trekken pijnscheuten door mijn rug. Ik voel me zo belabberd als drie slappe vaatdoeken.

Een voordeel van zo vroeg bij het ziekenhuis komen is dat de parkeerplaats nog vrijwel leeg is. Tot mijn geluk kunnen we dicht bij de hoofdingang parkeren zodat ik niet te ver hoef te lopen. In het ziekenhuis moet ik me eerst om half acht bij het laboratorium melden om bloed te laten afnemen. Bij ons vorige bezoek heeft de verpleegkundige uitgelegd waar ik daarvoor moet zijn. Op de eerste verdieping van afdeling V1. In de hal van afdeling V1 is een trap naar de eerste verdieping, maar als we die op gaan herkennen we het niet. We lopen door naar afdeling V2. Weer een trap omhoog. En daar is inderdaad de deur met de bel waar ik me moet melden. Ernaast prijkt een bordje afdeling V1.1. Ik ben iets te uitgeteld om me te verdiepen in de logica hiervan.

Het is nog maar kwart over zeven maar ik besluit me toch maar vast te melden. Kort nadat ik op de bel bij de deur druk zwaait de deur open. Een analist kijkt me wat verbaasd aan. Als ik uitleg dat ik me hier moest melden om bloed af te laten nemen wijst ze ons op een tafel in de hal. Daar moeten we maar gaan zitten, dan komt straks iemand me halen.

Terwijl Ingrid en ik aan de tafel zitten komt het personeel tot leven. Na schoonmakers vertrekt prikploeg na prikploeg uit de deur met de bel. Ze wensen ons allemaal goedemorgen. Na de zoveelste goedemorgen geven wij het op. Hierna lopen nog diverse analisten naar de wc tegenover de tafel. Iedereen wenst ons goedemorgen, maar me ophalen doen ze niet. Om tien over half acht besluit ik me weer opnieuw te melden via de bel. Een hees pratende analist kijkt naar het bloedafname papier en zegt dat ik aan de tafel moet gaan zitten. Ik zal zo wel opgehaald worden.

Iets meer dan vijf minuten later gaat aan de andere kant van de hal een deur open. Een vrouw in wit tenue loopt naar ons toe. Zij zal het bloed bij me afnemen en neemt me mee een kamer in waar een bed en een gewone zitstoel staan. Ik mag op de stoel gaan zitten.

“ik ga zo bloed bij u afnemen. Daarin gaan we tellen hoeveel stamcellen erin zitten. Als het er voldoende zijn gaan we ze daarna bij u oogsten. Zo niet dan zult u morgen terug moeten komen. De arts heeft u dat als het goed is verteld.”

Ik beaam dat het klopt.

“Omdat er straks voor het oogsten eventueel infusen in uw elleboog worden aangebracht, wil ik liever het bloed op een andere plaats afnemen, ” geeft de mevrouw aan terwijl ze een groene knelband, wat buisjes en andere spullen uit een rijdende kast pakt, “Ik kijk daarvoor eerst even naar uw hand.”

Net als de bloedprikkers voor haar, is ze verrukt van mijn bloedvaten.  Ze ziet geen probleem om in een ader op de bovenkant van mijn hand te prikken. Kort erna gaat de naald in het bloedvat op mijn hand. Ondanks veel paracetamol schreeuw ik het bijna uit van de pijn.

“Sorry meneer, het bloedvat gleed weg, “zegt ze verontschuldigend, ”Zo zit het beter.”

Ze begint buisje na buisje te vullen met bloed. Bij mij begint opeens de pijn weer vreselijk toe te nemen. Op de plaats waar de naald in mijn hand verdwijnt verschijnt een bobbel. Haastig trekt ze de naald weer uit mijn hand en duwt een dot gaas hard op de plaats.

“Er verscheen een bobbel, “zegt ze als uitleg, “Ik vrees dat u er een grote blauwe plek aan over houdt. Ik had eigenlijk nog twee buisjes moeten vullen, maar ik heb genoeg, ik kan het verdelen. Dat komt helemaal goed. We gaan nu tellen en dan bellen we ze snel mogelijk de uitslag aan uw arts door. Tot ziens.”

Met een stevig dot gaas op mijn hand schuifel ik naar Ingrid toe. Ze heeft haar laptop opengeklapt en zit al haar mail door te nemen en te beantwoorden. Leve de ziekenhuis wifi.  Ze vindt het er prettig zitten want er is een stopcontact. Ze dacht dat ze de accu van de laptop had opgeladen maar dat blijkt toch niet helemaal gelukt te zijn.  Onze zucht naar iets warms te drinken doet ons besluiten toch af te dalen naar de uitgestorven begane grond. Voor het horen van de telling heb ik om half negen een afspraak met de hematoloog, de heer G. Het is nog net voor achten zodat we een tijdje moeten wachten. We besluiten het koffieapparaat bij de balie van de polikliniek oncologie-hematologie op te zoeken. Behalve een baliemedewerkster is het complex van gangen en deuren volledig verstoken van mensen. We tappen een kop koffie. Ingrid zoekt een plekje met stopcontact en gaat verder met haar mail. Aan mij is nog geen lol te beleven. Iedere minuut zoek ik vanwege de pijn een andere houding op de stoel. Ondertussen bezoekt elke paar minuten een arts het koffie apparaat. Ook mijn arts. Ik herken hem in de eerste plaats aan de hagelwitte gympachtige schoenen die hij draagt. Zou er een markt zijn voor kledingadviezen aan artsen? Ik lees weer een paar regels in de Stentor en verschuif op mijn stoel. Prima krant voor dit soort gelegenheden. Maakt toch niet uit als je na een minuut alweer vergeten bent wat je gelezen hebt. Zoveel gewichtigs staat er sowieso niet meer in. Vooral heel veel human interest verhaaltjes. Mensje x die heel onrechtvaardig is behandeld, mensje y die heel erg beroofd is, mensje z die heel leuk werk heeft gemaakt van haar passie, jongen w die met zijn vader een foto heeft gemaakt van een wolf. En zo verder. Pagina na pagina.

Iets voor half negen verhuizen we naar wachtplek 60 waar de arts ons volgens de afspraakbevestiging zal ophalen. We kunnen kiezen waar we willen zitten. Behalve personeel loopt hier nog steeds niemand rond. Tegenover de plek waar we zitten is een heel bijzonder kamertje. IN de tijd dat we er zitten verdwijnen iets van tien medewerkers  in het kamertje. Komt een enkeling weer uit. We beginnen te fantaseren over wat zich in het kamertje afspeelt. Voordat we heel ver in onze fantasie afdalen komt de arts naar ons toe. Hij geeft aan dat hij nog aan het wachten is op de uitslag van de stamceltelling. Terwijl hij dit aan ons meedeelt gaat zijn telefoon.

“Ah dat zal wellicht de uitslag zijn,” zegt G tegen ons terwijl hij de telefoon uit zijn broekzak pakt en wegloopt. Een paar minuten later is hij weer terug.

“Het was inderdaad de uitslag, “ zegt hij, “Die is positief, komt u maar mee. “

Stijf van de pijn sta ik moeizaam op en schuifel achter de arts en Ingrid aan een kamertje in en ga zitten op de aangewezen stoel.

“Hoe gaat het met u?”, vraagt G terwijl hij me vriendelijk aankijkt.

“Beroerd,” antwoord ik terwijl de tranen in mijn ogen opwellen. IK zit er echt volledig doorheen. Moet toch verder. Ik zie nog maar een uitweg. Wil het nu dan ook maar  zo snel mogelijk achter de rug hebben.

“Sinds gisteren heeft hij ontzettende pijn,” vult Ingrid mij aan, “Vannacht heeft hij ook nauwelijks geslapen. Als ik hem zo zie zitten, is hij er ook echt beroerd aan toe. Ik vind het vreselijk om hem zo te zien.” Ze heeft de tranen in mijn ogen gezien en slikt nu zelf ook wat weg.

De arts werpt nog een onderzoekende blik op me.

“Ik zie dat de behandeling u aangegrepen heeft,” zegt G tegen me, het meer dan overduidelijke bevestigend,  “Dat is heel vervelend voor u maar voor de procedure heel positief. De uitslag van de telling is echt heel positief.  U heeft op het moment meer dan genoeg stamcellen in uw bloed. Uw lichaam heeft als een jong volwassene op de behandeling met het groeihormoon gereageerd. We kunnen gaan oogsten en ik zal u zo doorsturen naar boven, de derde verdieping, twee maal links. Ik  heb uw komst al  doorgegeven aan de afdeling en de oogstmachine wordt op het moment voor u klaar gemaakt.”

Nog steeds voel ik de tranen opwellen. Toch ben ik enigszins opgelucht. Het oogsten gaat in ieder geval vandaag plaatsvinden. Ik hoef niet nog een dag thuis pijn te lijden en morgenochtend weer voor dag en dauw naar het ziekenhuis te gaan.

“Voor het oogsten hebben we het liefst de patiënten hier die op het hoogtepunt zijn van de botpijnen,” gaat de arts enthousiast verder, ”Dan is er nagenoeg altijd voldoende om te oogsten. De pijn gaat trouwens als het goed is een beetje op en neer. Als we langer doorgaan met het spuiten van het groeihormoon verdwijnt de pijn ook weer. Het ergste heeft u wat dat betreft achter de rug. De pijn zal na het oogsten ook snel afzakken. Volgens de analyse zit u op de grens van bloedarmoede. Normaal is een waarde van zes, u zit nu op vijf. Daar gaan we vandaag niets aan doen. Dat komt wel goed. Waar we wel iets aan moeten doen is het gehalte bloedplaatjes in uw bloed. Dat is nu al aan de lage kant. Het apparaat waarmee de stamcellen oogsten heeft de nare eigenschappen ook een zekee hoeveelheid bloedplaatjes vast te houden. Daarnaast krijgt u omdat uw bloed door het apparaat stroomt ook een bloedverdunner. De combinatie zorgt ervoor dat we het gehalte bloedplaatjes moeten verhogen. U krijgt daarom straks een transfusie met bloedplaatjes. Dat is wel zo’n beetje alles wat ik u kan vertellen. Op de afdeling wordt u trouwens ontvangen door mevrouw H. Die is de vriendelijkheid zelve en doet het al ruim dertig jaar. Ik probeer straks nog even bij u langs te komen. Tot straks.”

Stram kom ik langzaam uit de stoel en schuifel achter Ingrid aan naar de liften. Op de derde verdieping vinden we een balie waarachter inderdaad een wat oudere mevrouw zit. Nadat ik mijn naam genoemd heb komt ze direct uit haar stoel.

“De arts heeft u komst net door gebeld,” zegt mevrouw H op een bijzonder ontwapende en meelevende toon,” Komt u maar even mee dan kunt in deze kamer even wachten, terwijl ik de verpleegkundige waarschuw dat u er bent. Zij komt dan zo halen.”

We worden een soort huiskamer in gestuurd. In het midden een ronde tafel waarop een bloemetje, een paar tijdschriften en speculaasbrokken liggen. Er boven een lamp die rechtstreeks uit een woonkamer lijkt te komen. Langs de kant een kast, met wat dozen met spelletjes en een doos jodenkoeken. In een hoek een televisie met wat uitleg ernaast, in de andere een paar planten. Ik heb ontzettende behoefte aan zoete calorieën en maak het  doosje jodenkoeken open. Er zitten er nog twee. Ik ga naast Ingrid aan de tafel zitten en begin de koeken op te eten. Terwijl ik een hap neem komt mevrouw H nog even binnen.

“De verpleegkundige is  nog even bezig maar komt er over een paar minuten ,” zegt ze vriendelijk terwijl ze naar me kijkt en ziet wat ik aan het doen ben, “Oh, heeft u zo’n trek? Ik kan wel even een plakje koek voor u halen. Wilt  u dat?”
Ietwat verbaasd over het uitblijven van een reprimande over het ongevraagd uit de kast halen van de koekjes en het vriendelijke aanbod dat er voor in de plaats komt, knik van harte ja graag. Even later is ze terug met een schoteltje met een dikke plak koek. Ik eet ze van harte. Weer wat calorieën binnen om de pijn beter te weerstaan.

Zoals aangekondigd komt de verpleegkundige minder dan vijf minuten later. Een vriendelijke wat gezette mevrouw. Mannen kom je alleen in de spreekkamers tegen. Na een korte kennismaking legt ze de procedure nog een keer uit.

“ Ik neem u zo mee naar een kamer,” start ze haar uitleg met veel warmte voor mij, “Daar staat een bed voor u klaar. Als u eenmaal ligt zullen we in beide armen een infuus aanbrengen. Dat gaat precies in de elleboog. Als de infusen zitten moet u verder uw armen gestrekt houden. U zult dus gedurende de hele tijd van het oogsten stil moeten blijven liggen. Vervolgens wordt u op het apparaat aangesloten. Bij de ene arm gaat het bloed uw lichaam uit. Na de gang door het apparaat gaat bij via het infuus in de andere arm uw lichaam weer in. Hoe lang het oogsten zal duren kunnen we niet precies voorspellen, maar ga uit van vier tot vijf uur. Het verschilt van persoon tot persoon.”

“Ik kon vannacht niet in mijn bed blijven liggen van de pijn, “  geef ik haar met van pijn doortrokken stem, “Ik heb nu nog steeds vreselijke pijn, dat uren stilliggen gaat me op die manier niet lukken.”

“Mocht u teveel pijn krijgen, “ antwoord ze vrij rap, “geef het dan aan. We hebben dan nog wel iets in de achterzak. Nog even iets anders. Ik heb uw dossier doorgenomen, maar ik kon niet vinden of u gereanimeerd wil worden. Nu u hier opgenomen wordt moeten we van u daar wel een antwoord hebben. Dat is voorschrift in Nederland bij elke ziekenhuis opname. ”

Ingrid en ik kijken elkaar verbaasd aan. De vraag is ons nog nooit gesteld, terwijl ik toch al een behoorlijk keer ben opgenomen in het ziekenhuis.

“Tja,” antwoord ik,”het heeft weinig om deze procedure in te gaan als je niet gereanimeerd wil worden. Dus ja, dat wil ik.”

“Prima, antwoord de verpleegkundige wat opgelucht dat het zware onderwerp afgestreept kan worden, “dan teken ik dat aan in uw dossier, inclusief opname op de intensive care.”

Hierna neemt ze ons mee de afdeling op. In een kleine, bedompte kamer zonder ramen staat een bed vlak naast een tafel tegen de muur. Nadat ze me heeft gewezen op de in een hoek verstopte kapstok vertrekt ze.  De volgende verpleegster zal zo komen om de infusen aan te brengen. Ik trek trui en bloes uit en ga in mijn T shirt op bed liggen wachten met Ingrid op een klapstoel aan het voeteneind. Terwijl we wachten komen we op een belangrijke vraag.

“Als ik stil moet blijven liggen op bed,” zeg ik aarzelend tegen Ingrid, “vraag ik me af hoe dat moet als ik naar de wc moet?”

Ingrid weet het ook niet. De verpleegkundige die op dat moment binnenkomt heeft mijn vraag kennelijk op de gang gehoord. Ze stelt zich voor en legt dan uit dat als ik moet ze een steek zullen aanleggen. Ik besluit ter plaatse mijn plas tot het aller uiterste op te houden.

Hierna begint ze de infuusmaterialen klaar te leggen. Een collega komt  de kamer in om haar te assisteren. Ze zegt tegen haar collega dat ze niet goed overweg kan met de oranje infuusnaalden. Is geen woord van gelogen. Van het aanbrengen in mijn linkerarm maakt ze een bloedbad. Nadat het ding zit, is ze ruime tijd bezig alle bloed van mijn arm te dweilen. Ik hou mijn hart vast voor mijn rechterarm. Tot mijn en haar verbazing gaat die probleemloos en zit die op zijn plaats voor ik er erg in heb. Er plezierig zitten de infusen niet. Het niet mogen buigen van de armen is begonnen. De klok boven de deur, recht achter het voeteneinde van mijn scheef in de kamer staande bed geeft half tien aan. Hulpeloos en bewegingloos als ik in bed moet liggen, kijk ik elke keer als ik mijn ogen open heb recht op de klok.

Met de mededeling dat een collega weldra met het apparaat zal komen vertrekken de twee verpleegkundigen. Ik voel me dood ongelukkig en hulpeloos. Kan helemaal niets meer. Met Ingrid krijg ik een discussie over het opzetten van een luisterboek via mijn koptelefoon. IK vind het lastig want als iemand mij de koptelefoon heeft opgezet kan ik hem niet meer afzetten. Hoe moet dat als er iemand van de staf wat aan me komt vragen. Ik zie er voorlopig maar vanaf.

De hese mevrouw die ik vanmorgen achter het loket trof bij de bloedafname rolt een behoorlijk groot apparaat  de kamer in. Mijn bed moet verzet worden om het passend te krijgen. Daarna volgt nog een rijdende kast. De kamer is meteen nagenoeg gevuld.

Ze legt uit dat dit het apparaat is waarmee ze  de stamcellen oogsten. Hierna gaat ze allerlei spullen klaarleggen. Mijn infusen worden zorgvuldig ingepakte in met alcohol doordrenkte gaasjes. Ze komt op mij wat zenuwachtig over. Net alsof het haar veel moeite kost de juiste handelingen te doen, of moeite heeft met Ingrid die vanaf haar stoel al haar handelingen volgt. Ik staar naar het plafond en hoop dat alles goed gaat. Methodisch werkt ze uiteindelijk zeer zorgvuldig haar interne handelingen lijst af. Als ik eenmaal tot haar tevredenheid ben aangesloten op de verschillende leidingen start ze het apparaat.  Na wat schudden maakt het een zacht zoemend geluid. Na wat spoelen met wat zoutoplossing trekt het bloed vanuit mijn rechterarm de leidingen in. Al behoorlijk snel duwt het apparaat mijn bloed via een leiding mijn linkerarm weer in. Iets boven het apparaat hangen naast een zak met zoutoplossing een paar lege zakken. Mevrouw D legt uit dat een ervan zal worden  gevuld met mijn plasma, de ander met de geoogste stamcellen. Ze zal de hele tijd bij mij blijven om het apparaat te bedienen.

“Mocht het zo zijn dat we vandaag niet voldoende stamcellen kunnen oogsten, “ zegt ze met hoorbare moeite door de heesheid, “moet u een nachtje blijven en gaan we het morgen nog een keer doen.

“Sorry, een nacht hier blijven,” reageer ik bozig verbaasd , “daar heeft niemand mij iets van gezegd en daar heb ik eerlijk gezegd ook niet op gerekend.”

“Oh heeft de dokter u dat niet verteld?” reageert D al bijna even verbaasd als ik, “Dat had hij wel moeten doen. Meestal is een dag oogsten niet voldoende en moeten we het twee dagen achter elkaar doen. Het kan in uw geval meevallen want u heeft een behoorlijk hoog aantal stamcellen in uw bloed.”

De hese mevrouw D- ze is een paar maanden geleden ernstig ziek geweest door een besmetting RSV virus gevolgd door een corona besmetting waar ze nog steeds niet helemaal van hersteld is, vandaar de heesheid die ’s morgens nog meevalt- legt uit dat de basis van het apparaat een centrifuge is. Daarin worden de stamcellen en het plasma op basis van gewicht gescheiden en afzonderlijk afgetapt. Ingrid besluit dat ze niet meer voor me kan doen en gaat een plekje in het ziekenhuis zoeken om te werken en te overleggen. Rond elf uur zal ze me weer komen opzoeken. Na een kwartier draaien kondigt ze aan dat ze gaat oogsten. Het zoemende geluid van de ronddraaiende centrifuge valt stil. In die stilte doet het apparaat allerlei dingen. In de zak voor de stamcellen komt een paar milliliter vloeistof. D pakt de zak van de standaard en legt ze plat op een doek voor haar. Ze begint liefdevol over de zak te strijken met haar hand zodat de vloeistof door de hele zak wordt verspreid. Als ik vraag waarom ze het doet legt ze uit dat er soms stolsel inzitten en die wil ze niet hebben. Daarnaast zit er een soort conserveermiddel in die zich goed moet mengen met de vloeistof met stamcellen.

 

Hierna zet ze het apparaat weer op de zoem stand. Ik vraag haar om de verpleegkundige te roepen want de pijn in mijn rug begint weer enorm op te spelen. Iets later krijg ik een pil oxycodon. Het duurt niet lang of de pijn neemt af en mijn welbevinden gaat zo ver omhoog dat ik een tijd over ditjes en datjes met D kan praten. Ondertussen zie ik op de klok de minuten voorbij kruipen. De klok negeren kan niet. Met tussenpozen van ongeveer een kwartier gaat het oogsten door, net als het liefdevol strelen van mijn stamcellen in de plastic zak.  Aan gebrek aan aandacht zal het niet liggen als er iets mis gaat met mijn stamcellen. Tussendoor helpt D me bij het drinken van een kop koffie. Het moet met een rietje. Omdat D bang was dat ik mijn mond aan de te hete koffie zou branden heeft ze behoorlijk laten afkoelen. De net niet meer lauwwarme koffie smaakt vreselijk. Ik bedank D vriendelijk. Hierna maakt D met een rekenmachine wat berekeningen en belt een paar mensen met niet helemaal begrijpelijke vragen en onhoorbare antwoorden.

Kort nadat Ingrid weer even is komen kijken komt mijn hematoloog langs. Voor de patiënt heeft hij nauwelijks aandacht, voor de vrouw achter de oogstmachine des te meer. Ze voeren een inhoudelijk overleg over hoe lang ze bij mij moeten oogsten om het juiste aantal cellen te winnen. Door het hoge aantal stamcellen en tegelijk een laag aantal leukocyten gaat het oogsten voorspoedig. D stelt voor het oogsten tot circa drie uur te beperken. Volgens de berekeningen van D moeten er dan al meer dan voldoende cellen zijn geoogst. De arts knikt goedkeurend en gaat al snel weer weg.

Hetzelfde overleg voert D nog een keer met een collega die kennelijk een soort fiat moet geven. Ze krijgt toestemming. Iets na twaalven komt de verpleging langs met eten. Ik bestel twee boterhammen, een blikje cola en een glas sinaasappelsap. D houdt het glas met sinaasappelsap voor me zodat ik het via het rietje leeg kan slurpen. De boterham snijdt ze in klein brokjes en voert ze een voor een met een vork. Het brood is vreselijk droog.  Ik zie de minuten verder glijden. De pijn in mijn rug neemt weer vreselijk toe. Ik vraag me af of een pijnstiller via het bloed ook bij de stamcellen in het zakje terecht zal komen. Wat het zal doen met de vitaliteit van de cellen. Ik besluit het vragen om nieuwe pijnstilling als het dragelijk is uit te stellen tot na het beëindigen van het oogsten. De wijzer kruipt naar 10 voor een. D kondigt overlegt telefonisch en besluit nog even door te gaan met oogsten.  De pijn in mijn rug is niet meer te harden en ik vraag D de verpleegkundige te waarschuwen voor extra pijnstilling. Zo doet het direct en enkele minuten komt mijn verpleegkundige met twee paracetamol. Met hulp van een glas water en een rietje slik ik ze door en weg is de verpleegkundige.

Eindelijk om een uur kondigt D aan dat de komende oogst, nummer 9,  de laatste zal zijn. Om iets voor half twee heeft ze me los gekoppeld van het apparaat en komt een collega van D met een stevige grijze plastic doos de zakken met stamcellen en plasma halen. Na het aftekenen van een lijst verdwijnt mijn materiaal het ziekenhuis in. Ik hoop dat ze op de goede wijze ingevroren worden en dat ze te zijner tijd bij terugplaatsen nog allemaal in leven zijn. Hierna neemt mevrouw D afscheid en ik bedank haar zeer vriendelijk voor de zorgen. Haar laatste mededeling is dat de verpleging zo zal komen voor de transfusie met bloedplaatjes. Zij zullen ook het overbodige infuus in mijn rechterarm verwijderen. Zij mag dat niet. Op mijn verzoek legt ze de knop waarmee ik de verpleging kan bellen bij mijn rechterhand.

In de doodstille kamer lig ik nog steeds even hulpeloos als daarvoor op bed. Ik kan geen kant op. In het midden van een druk ziekenhuis voel ik me eenzaam en verlaten. Op de gang zie ik patiënten en verpleegkundigen voorbij lopen. Een enkeling werpt in het langslopen een blik op me. Niemand komt naar mij toe. Op de klok zie ik de wijzer weer opschuiven. Weer naderen voetstappen en verdwijnen weer in een andere kamer. Ik besluit tien minuten te wachten voordat ik op de knop duw. Niemand komt. Ik duw op de knop. Niet direct iemand. Uiteindelijk komt na een minuut een zeven mijn verongelijkt kijkende verpleegkundige met de  handen in de zakken van haar broek wat bozig aansloffen. Het is alsof ik een misdaad heb begaan door op de knop te duwen. Het is maar goed dat ik de knop niet induwde vanwege een hartaanval. Was ik toch redelijk dood geweest.

Ik vraag haar wat er verder met mij gaat gebeuren.

“U gaat straks een transfusie met bloedplaatjes krijgen,” antwoord ze norsig alsof ze tegen een lastig kind praat, “Ze zijn net besteld en zullen zo wel komen.”

Hoe bedoel je net besteld denk ik. Het is verdomme al een paar uur bekend dat het oogsten om ongeveer een uur afgelopen zou zijn. Had je dat spul toch allang kunnen laten komen. Kostte zeker teveel moeite. Of je vond je lunch of gekeuvel met je collega belangrijker.

“Kun je  het infuus uit mijn rechterarm halen?” vraag ik, terwijl ik wanhopig probeer nog zo vriendelijk mogelijk te blijven.

“Nee, nu niet. Daarvoor moet eerst de trombocyten aangesloten zijn.”

Hierna sjokt ze weer snel weg.

Tien minuten later komt ze terug met de zak bloedplaatjes (=trombocyten). Na het aansluiten geeft ze aan dat het ongeveer een kwartier nodig zal hebben om in mijn bloed te druppelen. Terwijl ze het infuus uit mijn rechterarm verwijderd geeft ze aan dat ik na afloop van het infuus nog niet weg kan.

“Als u straks los bent van het infuus moet u nog in het ziekenhuis blijven om te wachten op de uitslag van de telling. Dat duurt zeker nog een paar uur, misschien wel zelfs tot vanavond.”

Sorry, hier in het ziekenhuis gaan zitten wachten op de uitslag van de telling? Daar zie ik het nut niet van in. Die kun je ook gewoon doorbellen.”

“Oh, maar u mag dan wel bed uit en naar uw vrouw toe,” zegt ze op een toon alsof ze met het grootst denkbare cadeau geeft.

“Dat zal wel, maar ik heb geen zin om hier in het ziekenhuis te gaan rondhangen om te wachten op een uitslag die ze me ook gewoon telefonisch kunnen doorgeven.”

“Oh,” zegt ze terwijl het haar begint te dagen dat ik serieus niet van plan te wachten, “ik zal het even gaan overleggen met de arts.”

Ruim twintig minuten gaat het alarm van de infuuspomp. De zak met bloedplaatjes is leeg. Via de knop alarmeer ik de verpleegkundige. Dit keer is ze er binnen twee minuten. Ze frummelt wat met de zak waar toch nog een miniscuul restje in zit.

“Ik zet de pomp nog even aan voor het laatste beetje, “ zegt ze nog immer norsig, “Ik heb trouwens met de arts overlegd. Hij vindt het goed dat u naar huis gaat. De uitslag zal telefonisch aan u doorgegeven worden. Voordat u gaat moet ik nog wel uw temperatuur meten.” 

De verpleegkundige sloft de kamer weer uit. Min of meer op hetzelfde moment komt Ingrid de kamer in. Ik vertel haar dat ik nagenoeg klaar ben en dat we bij gods gratie zo weg kunnen. Ook zij is verbaasd over de gang van zaken en het feit dat bij drie keer uitleg zaken zoals het een nacht langer moeten blijven en wachten op de uitslag niet een keer is benoemd. Leve de communicatie in het ziekenhuis.

Iets van tien minuten later heeft de verpleegkundige me losgekoppeld van het infuus en de infuusnaald uit mijn arm verwijderd. Eindelijk kan ik weer rechtop gaan zitten. Zonder verder nog iets te zeggen stiefelt de verpleegkundige weer weg. Ik kleed me in record tempo aan en wandel samen met Ingrid de gang uit op weg naar de uitgang. Achter de balie de vriendelijke baliemedewerkster en mijn verpleegkundige. Ik meld ze beleefd dat ik er vandoor ga en bedank ze hartelijk voor alle goede zorgen. Voor een persoon gemeend, voor de ander zeker niet. We lopen al weer bij de balie als de verpleegkundige ons terug roept. Ze was bijna vergeten mijn temperatuur te meten. 36,7o C.

Vlak voordat we een kleine driekwartier later de auto bij ons huis parkeren wordt ik gebeld. De stamcellen zijn geteld en het zijn er meer dan genoeg. Er waren er 2 miljoen per kg lichaamsgewicht nodig. Ze hebben grofweg het tienvoudige. We zijn beiden opgelucht. Deze ellende kunnen we afstrepen.

De rest van de dag kom ik op de bank met wat paracetamol door. Zoals de arts aangaf neemt de pijn snel af. ’s Avonds kijk ik naar de televisie en zie nagenoeg niets. Ik val voortdurend in slaap. Eenmaal in bed val ik ook snel in slaap. Wel ben ik de volgende ochtends (21 maart) om vijf uur weer klaar wakker. Dan maar het bed uit, thee zetten, wat eten en de krant lezen.

Later op dinsdagochtend fiets ik naar een Welkoop 2,3 kilometer van ons huis om wat tuinbonen zaaigoed voor de moestuin te kopen. Ik ben al uitgeput als ik de winkel binnenstap. Op de terugweg kom ik langs de supermarkt waar ik ook nog een boodschappen zal doen. Terwijl ik in de winkel rondloop wordt het me soms zwart voor de ogen. Mijn sluimerende misselijk wordt ook wakker. Bang om midden in de winkel te moeten overgeven haast ik me de winkel uit. Bij mijn fiets hijg ik uit en fiets dan de laatste kilometer naar huis. Eenmaal binnen zet het tasje met boodschappen in de keuken neer en loop direct door naar de bank en ga plat. Een half uur later ben ik bijgekomen van de reuze inspanning. Ik zeg alle werk en prive afspraken voor de rest van de week maar af.

Woensdag (22 maart)  voel ik me wat energieker. De pijn in mijn rug is volledig verdwenen. Kort na de lunch maak ik een wandeling. In mijn eentje zodat ik ongehinderd mijn eigen tempo kan lopen. Met wat uitrusten onderweg lukt het me de drie kilometer vol te maken. Moe en doornat van het zweet plof ik thuis weer op de bank. Het herstel gaat iets sneller dan gisteren.

Donderdag (23 maart) gaat het weer wat beter. Thuis zit ik voor het eerst in twee weken even achter mijn computer. De middag wandeling is bijna vier kilometer. Net ietsje minder moe en misschien ook iets minder doornat van het zweet zoek ik de bank weer op.

Vrijdagochtend heb ik de opgaande lijn steviger te pakken. De hele ochtend zit ik achter mijn computer en ’s middags gaan we naar onze “Boerderij”, onze tochtige vakantiewoning uit 1856. Ik loop er een beetje rond, doe wat kleine dingen en hang ’s avonds voor de tv met voor het eerst in weken een biertje.

Na behoorlijk uitslapen op zaterdagmorgen -ik wordt pas om zeven uur wakker, de dagen ervoor steeds om vijf uur- en wat aanklungelen besluit ik in de loop van de ochtend de grenzen van mijn kunnen op te gaan zoeken. De moestuin moet klaar gemaakt worden voor het nieuwe groeiseizoen. Daarvoor heb ik een aantal jaar geleden een goedkoop pools tuinfreesje gekocht. Je moet het ding min of meer voortduwen, hetgeen in de beste der tijden al best vermoeiend is. Het apparaat besluit gelukkig na tien minuten de geest te geven. De koppelingskabel breekt en die vervangen is een gespecialiseerde en helse klus. Zal moeten wachten tot een andere keer. Na het verwerken van deze teleurstelling haal ik de kettingzaag tevoorschijn. Er zijn nog wat stukken boomstam die tot kachel behapbare schijven moeten worden verzaagd. Na de eerste  paar schijven heeft ook dit ding er genoeg van. Zacht vloekend verdwijn ik het werkhok in. Na circa anderhalf uur heb ik hem weer aan de praat en kan nog net wat meer schijven maken voordat de duisternis invalt. Later op de avond bedank ik de apparaten. Ondanks niet vreselijk veel inzet ben ik al bijna te stijf om moeiteloos van de bank op te staan.

Zondag poot ik met veel pauzes de aardappels  en doe nog het een en ander waarbij ik veel heen en weer moet lopen. Aan het eind van de dag kan ik nog maar kleine stapjes maken, zo vermoeid zijn mijn benen. Na het avondeten vertrekken we terug naar huis  waar we om m negen uur ’s aankomen. Via de douche verdwijn ik linea recta mijn bed in. Ingrid ook.

De volgende dag (maandag 27 maart) voelen mijn benen als van lood. Een goed moment om te werken. Heerlijk de hele op een  stoel achter de computer zitten. Alleen een klein uitstapje naar de supermarkt om de spieren los te maken. Hebben ze niet veel zin in. Bij het diner wijs ik Ingrid op het feit dat ik nog maar een week geleden pijn lag te leiden op een ziekenhuis bed in Z. Het lijkt wel eeuwen geleden.

Dinsdagochtend  (28 maart) onderneem ik weer een fietstocht van wel 1o kilometer. Ik moet naar het ziekenhuis om bloed te laten afnemen. Later op de dag heb ik een afspraak met de vervanger van mijn internist. De analyse van mijn bloed is nodig om te bepalen of ik rijp ben voor de volgende kuur. Ondanks tegenwind fiets ik zonder veel problemen naar het ziekenhuis. De wachtkamer bij de bloedafname loopt bijna over van de wachtenden. Dankzij een voorkeursbehandeling voor oncologie patiënten kan ik na een paar minuten al weer weg. Terwijl ik wegloop voel ik de jaloerse blikken van de gewone stervelingen die daar al geruime tijd wachten en nog lang niet aan de beurt zijn. Heeft hebben van kanker ook eens een voordeeltje. Zou het graag voor iets anders willen ruilen. De tocht naar huis gaat ook probleemloos. In vergelijking met een week geleden is mijn conditie omhoog gespoten.

Eenmaal weer thuis wil ik met mijn auto naar een werkafspraak in de Achterhoek. Jammer. De auto heeft zo’n drie weken niet gereden en wil dat graag zo houden. Hij geeft geen sjoege. Een monteur geeft later aan dat de startaccu zijn beste tijd gehad heeft. Na acht jaar trouwe dienst schijnt dat te mogen. De afspraak gaat alsnog door maar dan via ZOOM. Eigenlijk wel zo duurzaam, en het scheelt twee uur reistijd.

Halverwege de middag stap ik samen met Ingrid weer op de fiets. Weer 5 kilometer naar het ziekenhuis. Als we de polikliniek inlopen staat de dokter, physician in residence mevrouw W,  al op ons te wachten. Het ziekenhuis heeft duidelijk een efficiënte bui vandaag.  Het gesprek duurt best lang en veel onderwerpen passeren de revue. Belangrijkste is: bloedwaarden zijn allemaal goed en ik kan me donderdag de 30ste gaan melden voor de een na laatste kuur. Nog een dag om me goed te voelen voordat de nieuwe ellende begint. Het einddoel komt gelukkig weer iets dichterbij: nog toekomst hebben.

Maar eerst nog even langs de ziekenhuisapotheek om de benodigde medicijnen te halen. Ingrid gaat vast naar huis, een goed besluit. Zoals meestal neemt het weer zijn tijd. Ruim driekwartier later bestijg ik mijn fiets en trap me naar huis. Ik ben nog net op tijd voordat een collega bestuurslid me namens het bestuur een cadeau komt brengen. Vreselijk lief van ze: een hele stapel tijdschriften voor als ik wat tijd wil doden en nergens anders zin in heb. Komt na de kuur vast en zeker van pas.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Reactie plaatsen

Reacties

W.A. Kuijpers
2 jaar geleden

Beste Hayo en Ingrid,
Wat een indrukwekkende traject moeten jullie gaan maar evenzo indrukwekkend is de enorme energie die keer op keer bij jullie beide wordt vrijgemaakt om een volgende fase in te gaan. Wat een teamwork! Hoop met het onweer van afgelopen nacht het Voorjaar zich nu echt heeft gemeld en dat je over enige tijd in de tuin kunt genieten van een zonnetje! Mvg, Willem

Maak jouw eigen website met JouwWeb