12 Doembeeld: Klysma!

Gepubliceerd op 8 februari 2023 om 21:46

(18 januari -31 januari) De nacht van woensdag op donderdag slaap ik onrustig. De stoelgang is nog steeds niet op gang. Ondanks inmiddels best wel veel bekers niet erg smakelijk Movicolon. Het maakt dat mijn hersenen aan de gang gaan met het schetsen van angstige beelden van klysma’s. In de dromen komen verpleegkundigen met grote handschoenen voor Ze zijn in de weer met  meterslange,  dikke  rode rubberslangen en emmers vol vocht. Regelmatig schrik ik wakker. Waarna weer een volgende ronde volgt.  Bij weer wat nachtelijk vocht wegbrengen pers ik nog maar eens extra goed. Geen resultaat.

De ochtend van donderdag 19 januari verloopt in het ziekenhuis zoals alle anderen. Tegen half een brengt de zaalarts het verlossende woord. Ik kan in principe naar huis.  De nierwaarden zijn en blijven zoals ze zijn. Verdere behandeling in het ziekenhuis heeft daarvoor geen zin meer. Voor de zekerheid moet ik alleen ’s middags nog wel even een echo van de nieren laten maken. Het kan nog zijn dat de wat mindere werking van de nieren wordt veroorzaakt door een stuwing of verstopping.  Dat kunnen ze zien op de echo. Als ze in orde zijn mag ik na de echo naar huis.

Ik meld nog even het uitblijven van ontlasting. De zaalarts vraagt daarop of ik de extra Movicolon heb ingenomen, hetgeen ik bevestig. Hij lijkt de zaak daarmee te laten voor wat het is en verdwijnt naar de volgende kamer en andere patiënten.

Een kwartier later komt een van de verpleegkundigen naar me toe. Met beschaafd zachte stem legt ze me uit dat ze toch nog wat willen doen aan de constipatie. Ze willen het verholpen hebben voordat ik die middag naar huis ga. Ik bereid me op het ergste voor. Dromen zijn bedrog blijkt gelukkig weer.

 

De eerste behandeling is met iets wat ze een Microlax noemen. Een kleine tube met een lange tuut.

“Kunt u zelf denk ik wel inbrengen, zegt de verpleegkundige,  opgewekt dat zij het niet hoeft te doen, “Wel even goed in laten werken. Werkt binnen tien minuten. Vooral goed voor het verhelpen van een blokkade aan het eind.”

 

Met de tube verdwijn ik  in de combi wc-douchecabine. Vrij snel na het inbrengen moet ik terugdenken aan het inleiden van de geboorte van onze jongste dochter. Ingrid kreeg snel zulke krachtige weeën dat Ymke in no time het geboortekanaal uit floepte. De samentrekkingen van mijn darmen zijn er ongetwijfeld niet echt mee te vergelijken, maar neem van mij aan: de reactie op het middel is krachtig. Helaas valt het eindresultaat nogal tegen. Vooral een plasje van het middel dat ik net heb ingespoten.

Op terugweg naar mijn bed kom ik op de gang de verpleegkundige tegen. Ik vertel haar van het gebrek aan resultaat. Met snelle voetstappen verdwijnt ze. Ze gaat even overleggen met de zaalarts.

Even later verschijnt ze naast mijn bed. Iets minder opgewekt. De zaalarts schrijft een volgend klysma voor. Is wat lastiger zelf te geven, zodat zij het zal moeten doen. Het werkt ook best snel, zodat ze me vraagt of ik denk dat ik de wc kan halen of dat ze de poepstoel maar voor de zekerheid naast mijn bed moet zetten. Ik heb het nog nooit meegemaakt, zodat we in gezamenlijk overleg besluiten de stoel voor de zekerheid bij het bed neer te zetten. Als het even kan ga ik proberen de wc te bereiken. Zo gezegd gedaan.

Uit de mysterieuze voorraadkamers van de afdeling haalt ze het klysma dat een soort ballonpomp blijkt te zijn gevuld met iets van een halve liter vocht. Ik mag op mijn zij gaan liggen met mijn broek naar beneden en zij pompt het vocht naar binnen. Met de mededeling te proberen het zo lang mogelijk binnen te houden, snel ik daarna zonder veel problemen naar de combi douche/ wc.

 

In de benauwde ruimte begin ik rondjes  te lopen, terwijl de krampjes in mijn darmen tot krampen groeien. Voor extra effect ga ik nog even op mijn zij op de vloer liggen. Het past net. In een poging het vocht nog verder naar binnen te laten lopen leg ik mijn voeten op de wc pot en probeer een zijwaartse plank te maken. Al jaren niet meer gedaan maar het lukt. Kan het tot mijn eigen verbazing ook nog minuten lang aanhouden. Daarna nog een paar rondjes lopen en dan maar op de wc gaan zitten. Na een krampende perssessie van een klein kwartier valt het resultaat weer tegen. Vooral net ingespoten vocht.

 

Terwijl ik van de behandeling lig bij te komen op mijn bed komt de verpleegkundige informeren hoe het is gegaan. Als ze het uitblijven van resultaat verneemt loopt ze de kamer weer uit voor overleg met de zaalarts.

 

Minder dan vijf minuten later is ze weer terug. De zaalarts adviseert een volgend klysma. Nu een speciale voor blokkades wat hoger op. De gene al lang voorbij  stem  ik er weer mee in, maar vraag nog wel even hoe het zit met de echo. Het is natuurlijk wat lastig als ik me moet melden bij de echo als ik net een klysma heb gekregen. Volgens haar is er nog wel tijd. Voor mij is een spoedecho aangevraagd. Maar helaas. Ze hebben het erg druk bij de echo, zodat het nog zeker wel een uurtje zal duren voordat ik daar heen kan. Spoed is relatief.

 

Aan de ballonpomp gevuld met vocht waar ze vervolgens mee komt zit een lange flexibele plastic leiding. Die wordt eerst naar binnen geschoven voordat het vocht in mijn darmen wordt gepompt. Hierna mag ik het tien minuten laten inwerken voor ik me naar de wc begeef. Eenmaal op de wc ga ik nog een tijdje op mijn zij liggen voor extra effect. Weer een krampende perssessie later bekijk ik het resultaat in de WC pot. Erg imponerend is het niet en ik betwijfel of de constipatie nu werkelijk is verholpen. Verlangend het ziekenhuis te verlaten besluit ik het erop te wagen de waarheid naar mijn hand te zetten. Niemand die het kan controleren.  In het ergste geval morgen zelf nog maar eens wat dokteren. De verpleegkundige is blij voor mij dat het eindelijk is gelukt. Ik maak me nog zorgen.

 

Wat wee van de afgelopen ervaringen trek ik me terug op mijn bed om te wachten op de echo. Het duurt. En duurt. De wisseling van de dienst van drie uur gaat voorbij en ik wordt overgedragen aan de zorgen van twee jonge, zeer enthousiaste en vriendelijke verpleegkundigen. Ik zou het bijna jammer gaan vinden dat ik naar huis toe kan. Nog geen bericht van de echo afdeling. Uiteindelijk komt een van hen me ruim na vieren halen.

“We mogen,” roept ze al van de deuropening naar me toe.

 

Ziekenhuisvoorschrift. Een verpleegkundige moet me naar de radiologie afdeling op de begane grond begeleiden. 

In de lift begin ik een praatje met haar. Ze werkt nu bijna twee jaar in het ziekenhuis. Daarvoor in de wijkzorg. Ze vindt dit toch veel leuker, goede werksfeer en prima  team. Veel beter dan het in je eentje door de wijk crossen. Ze is zo blij met het werk dat ze  nu net is begonnen met de specialisatie tot oncologisch verpleegkundige. Best pittig vindt ze. Ik geloof haar graag.

Eenmaal bij de echo afdeling krijgen we te horen dat ik nog moet wachten. Ze zijn nog bezig met een andere patiënt en dat zal nog  een beste tijd duren. Mijn begeleidster vraagt hierop of ik het erg vind alleen te wachten. Ze moet nog wat materiaal voor onderzoek wegbrengen en daarna wacht er nog werk op de afdeling.  

“Geen probleem,” stel ik haar gerust, “Ik red me wel.”

Ze snelt met grote stappen weg.  

 

Na ruim twintig minuten ben ik aan de beurt. De arts die de echo doet blijkt een vriendelijke vrouw van achter in de twintig. We raken in gesprek terwijl ze mijn nieren met sensor en scherm bestudeerd. Het blijkt dat ze net een week in het ziekenhuis werkt. Ze heeft een opleidingsplaats voor radioloog bij het UMC. Als onderdeel van die opleiding moet ze een jaar in een regulier ziekenhuis werken. Hier dus. Ze woont in Utrecht en reist met de trein op en neer. Ze laat zich ontvallen dat ze nog wel erg moet wennen aan de mensen hier.

“Oh hoezo dat dan, “vraag ik haar verbaasd.

“Ach,” zegt ze zuchtend, “Hoe zal ik het zeggen, ze zijn zo gewoontjes.”

 

We moeten er beiden om lachen. In een academisch ziekenhuis zie je als arts nu eenmaal meer bijzondere gevallen. Hier is het meer routine. Tot mijn opluchting val ik ook in de categorie. Mijn nieren zien er normaal uit. Geen blokkade of wat dan ook.

 

Terug op de afdeling meld ik het direct bij mijn verpleegkundige. De verpleegkundige geeft aan dat de zaalarts de gunstige uitslag ook al door heeftgekregen. Ofschoon het erg ongebruikelijk is een patiënt zo laat  op de dag nog te ontslaan, mag ik gaan.  Opgelucht en enigszins geëmotioneerd dat ik eindelijk weg mag,  bel ik Ingrid dat ze me kan ophalen. Daarna kleed ik me om in warmere kleren, pak snel al mijn spullen in, groet mijn kamergenoot  en loop verder zonder ook nog maar een arts of verpleegkundige te zien om half zes de afdeling af.

 

Een half uur later zit ik in onze huiskamer op een stoel een beetje om me heen te kijken. Ik voel me wat verloren. Het klinkt misschien gek, maar ik moet wennen aan het feit dat ik weer in eigen huis ben. Duurt niet heel lang.

 

Na een lichte maaltijd van kip met rijst wil ik graag naar buiten. Wandelen. Eindelijk weer even buiten zijn. De kou voelen op mijn gezicht. Ingrid en ik  maken een lange wandeling met veel voorzichtige stappen over van ijs glinsterende straten. Halverwege de wandeling begint het te sneeuwen. De wereld wordt steeds mooier in de schijnsels van ramen en  lantarenpalen.

 

Weer thuis zoeken we snel het bed op. Allebei behoorlijk moe en uitgeput van deze week. In de hoop dat de wandeling nog iets gedaan heeft met de constipatie bezoek ik nog even de wc. Helaas. IJdele hoop.

 

Ondanks de vermoeidheid heb ik moeite met inslapen.  De spanning van de dag of ik mis wat ziekenhuis geluiden om me heen. Of is het gewoon weer wennen aan mijn eigen bed? Eigenlijk maak ik me vooral zorgen over hoe dat verder moet gaan met mijn verstopte darmen.  Wat ik er morgen zelf aan kan gaan doen. De gedachten gaan zo nog een tijd door, tot ik toch inslaap.

 

Midden in de nacht word ik wakker. Op de klok zie ik half vier. Geheel tegen de routine van de afgelopen dagen is mijn blaas niet drukkend vol. Geen reden om het bed uit te gaan. Terwijl ik een beetje in het donker op mijn rug naar het plafond lig te staren, hoor ik een geluidje. Ik luister nog even goed. Weer hoor ik wat onder de dekens vandaan komen. Ik voel ook wat in mijn buik. Een minuutje later weer. Een gelukzalig gevoel stroomt door me heen. Mijn darmen zijn weer aan het pruttelen. Einde van de ellende in zicht. Eindelijk. Heel wat geruster val ik weer in slaap.

 

De volgende morgen, vrijdag 20 januari,  brengt het fysieke bewijs dat de constipatie voorbij is. Daarna die dag nog drie keer. En de volgende dagen ook zoiets. Zonder in al teveel details te geraken een klein advies: voorkom zo’n lange periode van constipatie. Het duurt bijna een week voordat mijn darmen weer enigszins normaal beginnen te functioneren. Al die tijd voel ik me latent misselijk, mijn maag gedraagt zich als na een lange slemppartij en eten gaat tegen heug en meug naar binnen. Maar wat zal het: ik ben thuis.

 

Op dinsdag 24 januari heb ik ter controle een belafspraak met een arts van de  afdeling Interne Geneeskunde. Daarvoor moet ik ’s ochtends eerst bloed laten afnemen in het ziekenhuis, zodat ze de nierwaarden nog een keer kunnen analyseren. Voor patiënten zoals ik is er een speciale regeling: Ik mag me zonder afspraak melden bij de balie van de bloedafname. Dankzij het nieuwe systeem weten ze dan wat ze moeten analyseren en  hoeveel buisjes bloed ze bij me moeten afnemen. Binnen een uur ligt de uitslag van de analyses dan bij de arts.

 

Deze ochtend kijkt de baliemedewerkster vertwijfeld naar het scherm met mijn gegevens.
“Goh meneer,” zegt de vriendelijke dame zuchtend tegen me, “Ik zie in het systeem bij uw naam een hele lijst met aanvragen, maar het is niet duidelijk wat ik nu moet laten analyseren.  Weet u wat, zullen we het maar uitgebreid doen?”

“Eh ja dat kan,” reageer ik wat verrast door haar vraag, “Ze moeten in ieder geval nier- en leverwaarden weten. Als dat erbij zit is het wat mij betreft prima.”

Blij met het gezamenlijke besluit print de medewerkster een vel met stickertjes uit en geeft het me mee. Een korte tijd later gaan twee buisjes met mijn bloed op transport naar het lab.

 

De physician in residence, mevrouw W,  legt me ’s middags uit dat mijn nierwaarden nog iets zijn verbeterd, van 47% bij ontslag uit ziekenhuis afgelopen donderdag naar 49% nu.  Mijn witte bloedlichaampjes zijn aan de lage kant. Als ze nu zou moeten besluiten, zou ik nog niet mogen beginnen aan de volgende kuur. Gelukkig wordt dat besluit pas over zes dagen genomen. Dan kan het al weer heel anders zijn.  Jammer dat ik me nog steeds niet geweldig lekker voel,  steeds die latente misselijkheid en bedorven maag. Misschien dat het teruggaan naar mijn oude maagzuurremmer voor wat verbetering kan zorgen. De zouten in mijn bloed zijn ook weer op orde, zodat het kan.

 

Snel stel ik haar ook nog de vraag wat mijn nierwaarden eigenlijk waren voor al deze laatste kuur perikelen waren. Het antwoord bezorgt me een kleine schok. 79%. Hoezo heeft arts Y het steeds over een kleine achteruitgang. Van 79% naar iets van 45% is nog net geen halvering. Komt op mij over als heel wat meer dan een hele kleine achteruitgang. Ik maak een mentale aantekening dit bij de volgende afspraak met mijn behandelende arts aan de orde te stellen.

 

De rest van de week voel ik me elke dag wat beter worden, maar het houdt niet echt over. Zelfs op vrijdag (27 januari) hou ik het nog op een mager zesje. Het is een heel verschil met de vorige kuur. Drie dagen daarna  was ik toen al weer zo’n beetje de oude. Nu ben ik bijna de volle drie weken na de kuur aan het kwakkelen.  De volgende kuur is gepland op 31 januari. Nog maar vier dagen om enigszins fris te beginnen met het verwerken van de nieuwe doses.  Ik probeer positief te blijven. Het is voor mijn gezondheid, het is om te blijven leven.

 

Ingrid is erg moe van de afgelopen twee weken en ziet nogal tegen het weekend op. Enthousiast als altijd heb ik een aantal vrienden, kinderen, schoonzus en zwager  bij elkaar getrommeld om ons zaterdag te helpen met de knotwilgen bij ‘De Boerderij’, ons vakantiehuisje in de Achterhoek. Langs de weg naar het huis, een boerderij uit 1856,  staan er een kleine twintig van zo’n vijftig jaar oud. Juist: met grote pruiken met heel veel takken. Een aantal zijn een weekend eerder al gedaan door zoon Tycho samen met een bevriend echtpaar.  Voor het knotten van de laatste tien wilgen komen nu in  totaal iets van vijftien mensen naar de boerderij. Ik geef het natuurlijk niet toe aan Ingrid, maar misschien ben ik iets te enthousiast geweest.

 

Ingrid ziet vooral op tegen het cateren van al die mensen. Ziet zich al de hele dag in de keuken staan. En dat terwijl ze wat rust hard nodig heeft. Ik doe mijn best haar stress wat te verminderen door wat werk uit handen te nemen. Voor de lunch bestel ik bij de bakker een heleboel saucijzen- en kaasbroodjes. Hoeven we alleen nog maar warm te maken in de oven. Om erbij te eten maak ik een grote pan pompoensoep. Iets van vier liter. Met nog wat sap, broodjes, krentenbollen en standaard broodbeleg zal de lunch niet al te veel inspanning meer vergen. Voor het avondeten bedenken we twee soorten stamppot, met worst en vegetarische kaasschijven. Van te voren schil ik de aardappels, zo’n vier kilo, zodat het vooral neerkomt op koken, stampen en serveren. Daarmee lijkt de ergste kou uit de lucht.

 

Zaterdag (28 januari) is het weer met ons: het zonnetje schijnt en de temperatuur is best aangenaam. Rond half twaalf arriveren de verschillende vrienden op de boerderij. Het is bijna een soort reünie want de meesten hebben elkaar in jaren niet meer gezien of gesproken. Na een ontspannen lunch lukt het met wat moeite om iedereen aan het knotten te krijgen. Binnen de kortste keren is het een gezaag en gesleep met takken van belang. Waar we anders ruim een dag mee bezig zijn, lukt nu in ongeveer twee uur. Iets na vieren kunnen de zagen worden opgeborgen. Het werk zit erop.

 

Thee, borrel en eten lopen mede dankzij de hulp van Ymke gesmeerd. Een biertje en een glaasje wijn smaken ook mij. De afwas wordt grotendeels door een vriend gedaan, waarna tegen negen uur ‘s avonds de rust op ‘De boerderij’ weer neerdaalt. Ik heb van de dag genoten en voel me weliswaar moe, maar toch ook weer een stuk beter. Ook belangrijk: Pas over vijf jaar moeten we weer wat doen met  de knotwilgen. Nou ja, afgezien dan van die immense stapel dikke stammen die nog tot kachelhout moeten worden verwerkt.

 

Nog wat moe van de weekendse inspanningen fiets ik maandagochtend (30 januari) maar weer eens naar het ziekenhuis op en neer. Bloed laten afnemen voor analyse.

’s Middags horen Ingrid en ik de uitslag op het consult met mijn hematoloog, mevrouw Y. Vooraf vertelde ik Ingrid niet verbaasd te zijn als de komende kuur wordt uitgesteld. Misschien verlang ik er zelfs naar. Een paar dagen respijt om me gewoon weer even goed te voelen.

 

“De bloedwaarden zijn goed,” zegt de arts serieus als altijd, “Ook het aantal witte bloedcellen is voldoende. U kunt morgen uw volgende kuur krijgen.”

Ik slik even. Moet ik nu blij zijn of niet? “Denk eraan,” zegt een stemmetje in mijn hoofd, “Het gaat om weer gezond worden. Hoe eerder je het achter de rug hebt hoe beter.”

Het stemmetje heeft natuurlijk gelijk. Valt toch niet me hem gelijk te geven.

 

Ik kijk op het briefje dat ik in mijn hand heb.

“Ah,”  reageert de arts, “ik zie dat u een paar vragen hebt?”

“Ik zit nog een beetje met wat u heeft gezegd over mijn nier-waarden,” zeg ik haar strak aankijkend, ”Als ik het goed begrepen heb van uw collega’s waren die eerst 79%. Bij de tweede ziekenhuisopname waren ze nog maar 45%. U vond dat een kleine achteruitgang. Ik vind het eigenlijk nogal fors. Daarnaast, kunnen die nieren zich in de loop van de tijd nog verder herstellen?”

“De achteruitgang valt wel mee,” zegt ze snel met een licht getergde stem, “Alles boven de 60 geldt als 100%. Ten opzichte daarvan is de achteruitgang niet heel groot. Verder hoeft u zich geen zorgen te maken. Alles boven de 30% is prima om mee te leven. Ik verwacht niet dat het zich in de loop van de tijd nog zal verbeteren. Een paar procent naar boven of naar beneden in de uitslagen kan altijd, dat valt gewoon binnen de afwijking van de analyse.”

 

Op zo’n manier kun je alles wel recht praten schiet door me heen. Zonder tijd te geven om  te reageren gaat de arts door met een volgend onderwerp.

 

“Zoals ik u eerder zei zullen we het nierbelastende middel niet meer aan u geven, “ zegt ze met wat professionele trotsheid in haar stem, “Bij de kuur over drie weken stel ik voor het te vervangen door 0xyplacin (oid). Ook daar halen we goede resultaten mee. Donderdag aanstaande zal ik dat nog bespreken in het overleg met de specialisten van de andere ziekenhuizen.
We moeten het ook nog even hebben over de kuur morgen. De vorige keer heeft u nogal last gehad van constipatie. De oorzaak daarvan is een middel, odansetron, dat u kreeg tegen de misselijkheid. Ik stel voor die morgen weg te laten. In combinatie met de prednison moet dat eigenlijk zonder problemen kunnen.”

Wie ben ik om daar aan te twijfelen? Ik stem derhalve in. Iedereen begaat wel eens een stommiteit. Het consult gaat verder.

"Sinds afgelopen donderdag heb ik trouwens ontzettende last van ontstoken tandvlees,"vraag ik de arts terwijl ik de pijn door mijn mond voel trekken, "Het was niet op een plaats, maar bijna al  het tandvlees onder en boven en het gehemelte doet ook mee. Het van het weekend  zo'n pijn dat ik moeite had met eten. Wat is daar aan te doen?"

"Daarvoor moet u contact opnemen met uw tandarts," antwoord mevrouw Y afgemeten, "Die moet u daarmee kunnen helpen."

"Shit," denk ik. Het was misschien toch niet zo slim om de tandarts in onze oude woonplaats aan te houden. De tandarts bezoeken betekent weer ruim  twee uur rijden op en neer.

 

Met de laatste vraag is het consult afgelopen. Op weg naar de uitgang ga ik nog even bij de apotheek de voorgeschreven medicijnen ophalen. Ingrid fietst alvast naar huis. Ze kan haar tijd nuttiger gebruiken dan in de wachtkamer van de apotheek. Ik geef haar groot gelijk.
Tijdens het wachten op mijn beurt zit ik toevallig naast de zoon van de oudere mevrouw waarmee ik een paar dagen de kamer deelde. We raken in een geanimeerd gesprek, met als hoofdonderwerp fietsen over de Veluwe. Veel te snel zijn we aan de beurt. Al na een kwartier.

Het duurt niet lang of mijn apothekersassistente kijkt  zuchtend en steunend naar haar scherm.

Zo  onschuldig als ik maar kan vraag ik haar vriendelijk of ze misschien iets niet kan vinden in het nieuwe systeem.

"Meneer, "zegt ze uit de grond van haar hart, "IK BEN HELEMAAL KLAAR MET DIT NIEUWE SYSTEEM."

"Oh, wat gek, " antwoord ik haar met onverholen plezier in mijn stem, "Het zou toch een hele verbetering moeten zijn. Een paar weken geleden was ik hier ook en toen was er een meneer in blauw T shirt van het software bedrijf die zie dat het een enorme verbetering was. En hij kon het weten, want hij was zelf apotheker geweest."

"Ik weet wie je bedoelt," zegt met een van frustratie doorleefde stem, "Na drie dagen was hij weg en konden we het verder zelf uitzoeken. Neem van mij aan:  Het is een ramp. In het oude systeem kon ik even kijken of de groothandel  een specifiek medicijn op voorraad heeft. Kan niet meer. Als ik een lijst met medicijnen heb en ik moet van een middel het aantal aanpassen, moet ik de hele lijst opnieuw intypen. Ga zo maar door en door. Om wanhopig van te worden, zo'n waardeloos systeem is het."

Ik kijk haar meelevend aan. Ze slaagt er toch in mijn medicijnen in een kwartier bij elkaar te krijgen. Ruim vroeger dan zelf ingeschat zit ik op de fiets terug naar huis.

Thuis nemen Ingrid en ik het gesprek met de arts  nog even door. We komen op de vraag die we eigenlijk hadden moeten stellen.

“Waarom zou je een nierbelastend middel toedienen als er een niet-nierbelastend alternatief is dat ook goed werkt?”

Het antwoord zal moeten wachten tot een volgend consult.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb