
(17 januari-18 januari 2023). Dinsdag rond tien uur arriveert mijn nieuwe kamergenote samen met haar man. Zonder veel omhaal lopen ze door tot in de nauwe ruimte tussen mijn bed en het raam naast mij. Zonder enig acht te slaan op mij beginnen ze het uitzicht te bewonderen. Ik besta niet voor ze. Na enige minuten gekeken te hebben naar het met zonnepanelen bedekte dak van het ziekenhuis en de parkeerplaats trekken ze zich terug. Zonder ook maar even iets aan me te vragen neemt de man een stoel mee van het hoektafeltje bij het raam aan het einde van mijn bed. Iets verderop hangen de klapstoeltjes voor het bezoek keurig in het gelid duidelijk zichtbaar aan de muur. Aan het voeteneinde van haar bed.
"Hemel," denk ik, " Wat gaat dit worden."
Iets later doe ik een poging normaal contact te leggen met mijn kamergenote en noem mijn naam. Leg uit dat ik hier sinds zaterdag al lig, omdat ik na een chemokuur weer thuis koorts had gekregen en misselijk was. Vrijwel direct repliceert de vrouw afkeurend: “ Oh, bent u een prater?”
Ik kijk haar wat verbouwereerd aan. Deze reactie was wel het laatste wat ik had verwacht. Ik denk met verlangen terug aan de rustige gisteravond met de kamer voor me alleen, voor ik vriendelijk mijn hoofd schud en het ergste vrees. Die natuurlijk bewaarheid wordt. Al snel. Stukje ervaring uit mijn leven: Mensen die zo aan anderen vragen of ze een prater zijn, zijn het meestal zelf.
Het blijkt al snel dat ik het niet verkeerd heb ingeschat. Terwijl ik duidelijk voor mezelf dingen aan het doen ben, stelt ze me iets later plompverloren vragen als een inquisiteur. Vertelt me zonder omhaal en ongevraagd de geschiedenis van haar kinderen, man en ziekte. Ik doe mijn best die snel mogelijk weer te vergeten. Wat blijft hangen is dat haar man ook al jaren met pensioen is. Sindsdien is hij heel actief in het verenigingsleven. Bijna nooit thuis, altijd op stap. Verbaasd me niet, kan ik niet nalaten te denken.
Vandaag is er een jonge, zeer attente en bezorgde verpleegkundige in opleiding die mijn infuuspomp komt resetten nadat het ding weer eens om aandacht is gaan piepen. Bijzonder vriendelijk en zeer zorgzaam. Zo bleu als wat met rode appelwangen. Volgt nu een jaar stage voor de MBO opleiding. Op deze oncologie verpleegafdeling. Persoonlijk had ik een andere afdeling gekozen. Zij vindt het interessant.
Terwijl ze frunnikt met de toetsen van de pomp vraag ik haar of ik straks onder de douche kan.
“Ja hoor, dan zal ik u wel even van het infuus afkoppelen,” zegt het zonnetje.
“Ho, wacht heel even, antwoord ik snel, “ dan ga ik eerst even op de home trainer wat fietsen.”
“Tuurlijk meneer,” zegt ze begrijpend,” U roept maar als u er klaar voor bent. We moeten vandaag toch de hele infuuslijn vervangen. Dat moet om de zoveel dagen omdat er anders kans op infecties ontstaat. Ik zal meteen ook even navragen of er nog een nieuwe zak aan het infuus moet.”
Ik hoop direct dat ik klaar ben met spoelen. Een half uur leef ik mijn frustraties uit op de bij elke pedaalslag krakende home trainer. Ruim 16 kilometer later stap ik nat van het zweet van het ding. Mijn beenspieren hebben in ieder geval weer wat training gehad met oplopende, redelijke belasting.
Licht nahijgend begeef ik me naar de wc. Na tien minuten vruchteloos persen geef ik het op. Ontlasting nog steeds niets.
Op mijn kamer roep ik de stagiair verpleegkundige om me af te koppelen. Samen met haar begeleider lopen ze met een zak in de hand mijn kamer in. De moed zakt me al weer wat in de schoenen. Vandaag ontslag zal het wel niet worden, misschien morgen. Naast mijn bed legt de verpleegkundige de stagiair geroutineerd uit hoe ze makkelijk de infuusleiding van het aansluitstuk op mijn arm kan afkoppelen.
"Kijk," zegt ze terwijl ze het voordoet, "Je legt je vinger hier direct achter het aansluitstuk om de arm van de patiënt. Dan fixeer je het naaldje in het bloedvat en daarmee de hele infuusnaald. Dan kun je daarna heel makkelijk het draaiknopje van de aansluiting losdraaien. Zie je wel? Denk er aan, als je de leiding aansluit moet je het mondstukje van de infuusnaald op de arm even schoonmaken met alcohol. Anders ontstaat er kans op een infectie, snap je?"
De stagiair knikt begrijpend. Ze neemt zich vast voor het precies zo doen. Ik ben benieuwd. Waarom ik direct al twijfel weet ik niet goed. Zoals de routinier het demonstreert gaat het inderdaad kinderlijk eenvoudig, zonder dat ik er enige pijn of andere last van ondervind. Een goede verpleegkundige is haar gewicht in goud waard. Ondertussen begint de verpleegkundige tegen mij te praten.
“De artsen hebben gisteren uw voorlopige ontslag op vrijdag gezet,” zegt de routinier in de gedachte me goed nieuws te brengen,” maar het gaat de goede kant op. Kalium in het bloed is nu op orde en dat hoeft niet meer. De hoeveelheid fysiologisch zout wordt ook gehalveerd van drie liter naar anderhalf per dag. Het zou zelfs kunnen zijn dat het ontslag een dag eerder kan.”
“Ja maar,” sputter ik terwijl de depressiviteit van nog veel meer lange, verveelde dagen in het ziekenhuis begint te knagen, “ Dat hebben ze gisteren tijdens de zaalronde niet tegen mij gezegd. Ik had nog de hoop dat dit mijn laatste dag hier zou zijn.”
De verpleegkundige realiseert zich dat ze geheel onwetend haar mond voorbij heeft gepraat en me een vervelende boodschap heeft gebracht. Zodra het kan verontschuldigt ze zich omzichtig en snelt de kamer uit.
Iets later sta ik uitgebreid te badderen onder de douche met een blauwe zak over mijn afgekoppelde infuus. Eindelijk na vier dagen weer douchen maakt me in ieder geval wat frisser. Terug op de kamer is de man van mijn kamergenote verdwenen.
Liggend op bed probeer ik door te laten dringen wat tot vrijdag in het ziekenhuis blijven gaat inhouden. Ik voel me eigenlijk best redelijk. zou lange fiets en wandeltochten willen maken. In het ziekenhuis kan ik geen kant op. Er is zelfs niet eens iets van een gemeenschappelijke zitruimte voor de patiënten. Laat staan een fitness. HOe ga ik de komende dagen doorkomen? Via de Whatsapp licht ik gezin en een paar andere contacten in. Ingrid belt direct en samen proberen we het uitzicht dragelijker te maken. Voor mij. Voor haar.
Nog even negeer ik de infuuspaal naast mijn pomp. UIteindelijk wint het besef dat het voor mijn eigen gezondheid is en bel ik de verpleging om me weer aan het verdoemde infuus te laten leggen. De stagiair komt alleen en legt de spullen voor het aankoppelen klaar. Ik kijk er even naar en zie geen flesje alcohol.
"Vergeet je niet iets?"vraag ik haar vriendelijk.
Ze kijkt me even niet begrijpend aan.
"Moest je het mondstukje niet schoonmaken met alcohol?" licht ik mijn opmerking toe als ik merk dat ze er zelf niet komt.
Ze begint te blozen van schaamte, mompelt sorry en snelt weg om de alcohol en depwatten te pakken.
Precies zoals haar is voor gedaan begint ze het mondstukje met wat alcohol af te deppen. Daarna probeert ze met een uiterst gespannen gezicht de infuusleiding op het mondstuk te draaien. Het infuusstuk op mijn huid beweegt alle kanten op, want ze vergeet het te fixeren door een vinger van haar andere hand er direct achter op mijn arm te leggen. Ik kijk haar vruchteloos gepruts even aan en besluit haar dan maar te helpen door het ding met mijn eigen vinger te fixeren. Opeens kan ze moeiteloos de infuusleiding op de infuusnaald vastmaken. Ze kijkt me dankbaar aan.
"Dank u wel meneer," zegt ze met een blosje van de inspanning op haar wangen.
Je zou er misschien boos om moeten worden, maar op haar lukt het me nu niet. Ik hou het er maar op dat ik een bijdrage aan haar opleiding heb gegeven. Zelf ook nog iets van het verblijf in het ziekenhuis heb opgestoken.
Rond twaalf uur komt zoals elke dag de lunch. Je kunt zoveel brood bestellen als je wil. Afwisselend is er een gekookt ei, salades of kroket bij. Als je er om vraagt zelfs ook nog fruit. Tijdens de lunch vertelt mijn kamergenote dat ze 74 jaar is. Ze doet mee aan een klinisch onderzoek naar een nieuwe immunotherapie voor beenmergkanker. Alleen een paar injecties met een monoklonaal antimiddel, waarna het lichaam zelf de kankercellen opruimt. Geen chemo. Het klinkt me als ideaal in de oren.
Een van de internisten, meneer A, is volgens haar altijd bezig met het volgen van nieuwe ontwikkelingen. Loopt al jaren echt voorop. En doet ook veel mee aan onderzoek. De ziekte is bij haar toevallig in een vroeg stadium ontdekt.
“Omdat ik ook een krachtige vrouw ben mag ik mee doen aan het onderzoek,” zegt ze trots op zichzelf en haar lichaam dat er nogal kwabbig uitziet, “Ik heb echt geen zin om tegen een berg snot op te klimmen. Past niet zo goed nu u net zit te eten, maar toch. Ik heb dat allemaal besproken met mijn man en kinderen. De ene helft was tegen, de andere helft voor. Mij leek het wel wat. En het gaat toch om mijn leven.
Ik heb het ook tegen mijn kinderen gezegd: ik wil niet dat je op bezoek komt als ik hier in het ziekenhuis lig. Nee, die hebben allemaal hun eigen leven en gezin. Wonen ook niet in de buurt. Moeten ze hier helemaal naar toe komen. Dat wil ik niet. Worden ze ook geconfronteerd met al die mensen hier op de afdeling. Dat is meestal toch niet veel soeps wel? Toch allemaal hopeloze gevallen hier. Dat wil ik ze besparen. Bovendien neem ik allemaal spanning van ze over. Zit ik niet op te wachten. Het is hier zo al spannend genoeg.“
Ze kijkt me trots aan op haar standpunt en uitspraken. Moet ik mij aangesproken voelen? Ben ik ook een hopeloos geval?
“Tja,” werp ik tegen beter weten in, “Vorige week maandag kreeg ik hier mijn chemokuur. Toen heeft mijn jongste dochter me weggebracht en nog een tijd bij mij op zaal gezeten. Dat ze een beetje ziet wat hier zo ligt vind ik toch wel goed. Natuurlijk, leuk is het niet, maar het is wel goed om je bewust te zijn hoe het hier zo gaat. Draagt toch een beetje bij aan je ontwikkeling. Daarnaast willen de kinderen toch ook met hun eigen ogen zien hoe het met je gaat en wat ze met je doen. Het gaat toch om hun ouder.”
“Dat zal, maar ik wil het niet,” zegt ze met iets van verontwaardiging in haar stem dat ik haar mening niet direct onderschrijf, “ Mijn man die komt wel. Heb ik ook nodig. Ik snap niets van dat “mijnziekenhuis” gedoe. Ik ben digibeet. Ik wil daar ook helemaal niets mee te maken hebben. Dat doet mijn man voor me. Ja, die support me echt heel goed. Zodra bekend was had ik wat ik heb heeft hij direct gezegd: Ik zal voor je zorgen. For better of for worse, weet u wel. Vandaag wilde hij me eigenlijk niet wegbrengen. Hij had een vergadering van een van de besturen waar hij in zit. Toen heb ik hem wel uitgelegd wat ik ervan vond. Heeft hij de vergadering toch maar afgezegd. ”
Ja, ja knik ik boven mijn boterham. Kon ik de hotelmanager maar vragen om een andere kamer.
Met mijn koptelefoon op lees ik een tijdje de krant. Even verlost van haar gebabbel en uiterst belangwekkende meningen. De opinie over haar man, die nergens voor deugd, niets kan en toch manager bij een bedrijf was, terwijl ze zelf het huishouden deed. Jammer dat ze niet bij een oude bes op een kamer terecht is gekomen. Had ze gerust alles wat er niet deugd aan haar leven, man en kinderen van dag tot dag en misschien wel van minuut tot minuut kunnen doornemen.
Als ik even de koptelefoon afneem ziet ze haar kans weer schoon.
“Meneer, weet u wat ook helpt tegen de misselijkheid?, zegt ze goed bedoelend en met trots in haar stem op haar wijsheid,” Dat is cola. Dat heb ik zelf ontdekt. Ik word altijd wagenziek. En ik toevallig dronk ik een keer bij een benzinestation wat cola. Dat hielp.Moet u echt eens proberen.”
“Hartelijk dank voor het advies,” start ik voorzichtig. Mijn moeder zaliger heeft me goed opgevoed.
“De verpleegkundigen hier op de afdeling raden je ook aan cola te drinken als je wat misselijk bent.”
“Oh, ik ben niet de enige die ontdekt heeft,” constateert ze correct,” Nou ja, gratis advies is nooit weg, he meneer.”
“Nee zeker, daar heeft u helemaal gelijk in,” antwoord ik omzichtig,“ Als je het trouwens nog beter wil laten werken moet je er een beetje citroensap doorheen doen.”
“Oh citroen,” zegt ze met een vies gezicht, “ Dat is onhandig zeg. Dat heb ik natuurlijk niet altijd bij mij. Dat is echt helemaal niks.”
De zaalarts met zijn ronde onderbreekt haar verweer. Na een paar zinnen met mijn kamergenoot komt hij aan mijn bed.
HIj legt me uit dat mijn nierwaarden nog iets verbeteren en dat ze daarom nog even doorgaan met spoelen. Ik zal nog in het ziekenhuis moeten blijven.
"De verpleegkundige vertelde me net dat mijn ontslag uit het ziekenhuis voorlopig op vrijdag is gepland,"gooi ik hem wat onbehouwen voor de voeten, "had u me dat niet ook niet kunnen vertellen?"
"We moeten in het systeem een voorlopige ontslagdatum vastleggen, " begint de zaalarts de mededeling van de verpleegkundige te nuanceren, "Maar we bekijken echt van dag tot dag of we u hier nog moeten houden." Ik ben iets minder depressief als hij de kamer weer verlaat.
Ik stort me weer een tijdje op het lezen van de krant en het eten van wat fruit. De kiwi smaakt goed. Constateer opeens dat ik geen haren meer in de mond krijg als ik de stukjes fruit opeet. Ook mijn kussen en I-pad zitten niet meer onder de haren. Het uitvallen van mijn haar lijkt gestopt. Helemaal kaal ben ik nog niet, wel is mijn haar aardig uitgedund. Ik strijk met mijn hand over mijn kin. Voel niet echt de normale stoppels maar wel hier en daar een flossig baardhaartje. Helemaal normaal is alles nog niet, maar het lijkt erop dat ik voorlopig nog niet met een kale biljartbal door het leven moet.
Bij de start van het bezoekuur komt de man van mijn kamergenote weer de kamer in hobbelen en bezet zijn plaats naast het bed. Mijn telefoon gaat. Ik stap uit bed en neem aan terwijl ik uit het raam kijk, mijn rug naar de kamer.
Het is mijn schoonzus. Ze zit in de auto terug van werk naar huis. Ze heeft het bericht van het langer blijven via een appje van Ingrid doorgekregen en wil me graag een hart onder de riem steken. De batterij van mijn telefoon is nagenoeg leeg als ik haar bijna een half uur later tot ziens zeg.
“Zooooo, dat was een lang gesprek meneer, ” snauwt de stem van mijn kamergenote direct na het ophangen door de kamer.
“Godverdomme, mens, waar bemoei je je mee?” is het eerste wat in mijn gedachten opkomt, de jaloersheid die onder de opmerking zit negerend. Ik slik het nog net op tijd in.
“ Ja,” antwoord ik kortaf, haar hopelijk niet al te onvriendelijk aankijkend. Haar man zit er een beetje verweesd bij te kijken. Verbeeld ik het me, of werpt hij een verontschuldigende blik toe?
Het avondeten komt om vijf uur. Het bestaat uit stukjes varkensvlees met aardappelen en doperwten. Volgens een tekstje op de kaart is het beperkt lactose. Degene die het voedsel regelt weet inmiddels van mijn lactose intolerantie. 's Morgens bij het opnemen van de bestelling, belt ze voor de zekerheid even met de keuken. Er zit lactose in geeft de keuken aan. Ik bestel het toch maar. Echt iets aantrekkelijkers kon ik op de lijst niet vinden. Bij het uitserveren blijkt dat de vier kleine stukken varkensvlees gepaneerd zijn klaar gemaakt. Zal wel aangebracht zijn met een mengsel van ei en melk. Waarom dan de mededeling lactose beperkt op de bestellijst? Ik schuif het maar op de wonderen van het ziekenhuis en schraap het laagje gebakken paneermeel van het vlees af en eet alsnog lactose arm.
Ondertussen vertelt mijn kamergenote over de verbouwing van haar badkamer. Ze wonen in het zuiden van de stad in zoals ze het omschrijft een groot huis met behoorlijke tuin met oude vruchtbomen. Overblijfsel van een boerderij die er vroeger stond.
“De badkamer hadden we eigenlijk al jaren geleden moeten laten opknappen. Ik hield het tegen. Ik hou niet van al die vreemde mannen die in mijn huis rondstruinen. En al dat stof. En dat moet je ook nog voortdurend koffie en koekjes geven. Ik vind dat zo vervelend.
Bovendien: het zijn allemaal oplichters, weet u. Ze geven een prijs maar je weet al zeker: je gaat uitgekleed worden.
En slopers meneer, echt slopers zijn het. Het begon bij ons al met het verwijderen van de oude wasbak. Ik zou denken, je schroeft hem even los en haalt hem van de muur. Deze mensen niet. Met een enorme voorhamer begonnen ze het ding van de muur te slaan. Het hele huis stond te trillen. Hels kabaali. Allemaal gruis en stof. Nu zit er zo’n scheur in de muur. Helemaal nergens voor nodig.
Daarna gingen ze de tegels van de vloer verwijderen. Samen met de tegels haalden ze enorme hompen beton uit de vloer. Kwamen ze even meerwerk melden. Zou veel meer kosten om de vloer weer te egaliseren. Ja, logisch toch als je de vloer mee sloopt? Kwamen met een smoesje dat de tegels half in het cement van de vloer vastzaten.
Maar je hebt niets te vertellen. Ze lopen zo weg en zie dan maar eens nieuwe aannemer te vinden.
Ze bestellen ook nog veel meer dan ze gebruiken. Vier grote zakken cement, terwijl ze maar drie en half gebruiken. Na het tegelen waren er nog twee halve dozen tegels over. Waar niemand meer iets mee kan. En wij maar betalen. Hadden ze toch ook kleinere zakken kunnen kopen? En minder tegels?
Boeven zijn het. Serieus echte oplichters. Dan die kranen. Van die hele dure. Hadden toch ook gewone simpele kunnen zijn. We hebben ze wel zelf uitgezocht, maar de keuze was tussen dure of hele dure. Zullen ze ook wel extra aan verdienen. Totaal onzinnig. Mijn hele leven heb ik me gewassen met goedkope. Doen het ook heel goed hoor. ”
“Ach mevrouw, wat vervelend,” zeg ik op een meelevende toon in een poging haar wat milder te stemmen, “Gelukkig kunnen u en uw man nu elke dag genieten van een mooie, nette badkamer. Vergeet het geld, dat is nu toch al uitgegeven. Geniet.” Het is tegen dovemansoren gezegd.
“Das makkelijk praten,” zegt ze nog wat bitterder, ”Mijn man heeft al aangegeven dat hij het huis zeker gaat verkopen als ik kom te overlijden. Hij vindt het huis veel te groot voor hem alleen. Stel dat ik binnen een jaar kom te overlijden, dan Is die badkamer toch echt helemaal weggegooid geld. Hadden we nooit moeten doen.”
Weer even genoeg van wat er niet deugd in haar wereld stort ik mij op de NRC. Er blijkt nog groter leed in de wereld.
Tijdens het avondbezoekuur komt Ingrid. We spreken af in het restaurant op de begane grond van het ziekenhuis. Blij dat ik even kan vluchten van mijn kamergenoot en haar opinies. Bij een kop lekkere koffie spelen Ingrid een spelletje, totdat na een half uur mijn infuuspomp begint te piepen. De accu van het apparaat is leeg. Ik moet helaas weer terug naar mijn kamer om het ding met een stekker met het elektriciteitsnetwerk te verbinden.
De hele weg terug, inclusief acht verdiepingen lift, piept de pomp om de paar seconden zijn nood. Ik neem me voor me toch maar eens te gaan verdiepen in de bediening van de pomp. Op de kamer zetten we ons spel voort terwijl achter ons mijn kamergenoot meer chagrijn over haar man stort. Ik begrijp zijn drukke verenigingsleven steeds beter.
Ingrid vertrekt ruim na afloop van het bezoekuur en mijn inziens toch nog veel te vroeg. Nadat ik haar bij de lift uitzwaai besluit ik nog maar een paar rondjes afdeling te doen voor ik me weer overgeef aan mijn kamer en metgezel. Moeiteloos doe ik acht rondjes en besluit dan voor de zekerheid de WC nog even te bezoeken. Helaas, nog steeds geen ontlasting van enige betekenis. Is nu toch al meer dan een week geleden? Morgen maar weer eens aankaarten.
Eenmaal terug op de kamer begint mijn kamergenoot een heel verhaal over de mensen die altijd bij haar thuis op bezoek komen. Deugt ook niet veel van. Blijven veel te lang. Maken al haar thee, drank, koekjes en voedsel op. Echte profiteurs. En wat levert het op? Alleen maar vuile vaat.Vragen haar niet eens terug op bezoek. Nou die komen er mooi nooit meer in. Ze begint er niet meer aan.
Ik verontschuldig me en zeg dat ik het journaal ga kijken op mijn I-pad. Daarna een lange, niet erg bijzondere maar nog net onderhoudende film. De hand van een ziekenhuispatiënt is snel gevuld.
Tegen tien uur doet mijn kamergenoot haar licht uit en blijkt dat ze nog een laatste verrassing voor me in petto heeft. Haar gesnurk doet me terugdenken aan een professor waar ik ooit bij een congres in Mexico een hotelkamer mee deelde. Hij had me van tevoren gewaarschuwd dat hij snurkte als een oordeel en me de keuze gelaten of ik wel bij hem op de kamer wilde. Ik, stommeling, dacht dat het wel mee zou vallen. Viel zwaar tegen. Een stoomhoutzagerij met botte zagen was er niets bij. Ook nu niet.
Gelukkig ben ik zelf zo moe dat ik toch snel in slaap val. Alleen na de onderbrekingen voor de noodzakelijke WC bezoeken, al het vocht moet ergens heen, luister ik gedwongen naar het oorpijnigende ademhalingsconcert. Philips heeft een adequaat apparaat voor haar. Tweedehandsje moet nu goedkoop te krijgen zijn. Lijkt me een perfecte oplossing voor haar.
Door de dagen heen begin ik me aardig in de ziekenhuisroutine in te passen. Zo ook woensdag 18 januari.
Om half acht ontbijt met beschuit, ontbijtkoek, brood, sinaasappelsap en thee. Radio 1 op de koptelefoon, krant op de Ipad tot een uur of half tien. Tussendoor de dame van de bloedafname voor nieuw inzicht in de ontwikkeling van de nierwaarden, en de verpleegkundige voor de eerste van drie dagelijkse controles van bloeddruk, zuurstofgehalte en lichaamstemperatuur.
Dan langzaam klaar maken voor een half uur intensief fietsen op de hometrainer. Sporten bevordert de stoelgang toch?
De verpleging bellen om het infuus af te koppelen zodat ik me kan douchen. Vandaag doet de jonge stagiair het weer.
"Weet je het nog?" vraag ik haar zo vriendelijk mogelijk, "vinger achter de infuusnaald om het ding te fixeren?"
Ze knikt beleefd ja.
"Meneer, misschien wilt u mij daar even bij helpen," vraagt ze terwijl haar blauwe ogen me ontwapenend aankijken, "Als u zelf even uw vinger daar legt?"
Ik doe het, voor ik me realiseer dat het fout is. Zo leert ze het nooit. Het loskoppelen gaat in ieder geval pijnloos en zonder problemen. Ik troost me met de gedachte dat er genoeg andere patiënten zijn waarop ze de praktijk van de infusen kan leren. Ze is al weer de kamer uit voordat ik me realiseer dat ik geen plastic zak over mijn arm heb gekregen om het mondstuk en de infuuspleisters te beschermen tegen het douchewater.
Ik besluit het zo maar te laten en hou tijdens het douchen mijn arm zorgvuldig buiten de waterstralen.
Daarna schone kleren aan. Hierna wat puzzelen zittend aan tafel voor het raam zo af en toe onderbroken door een gang naar de koffiemachine. Alles om de stoelgang weer op gang te krijgen. Rond twaalf uur lunch met volkorenbrood, ontbijtkoek, twee stuks fruit, sinaasappelsap en een beker movicolon.
Rond half een het bezoek van de zaalarts. Vandaag komt hij samen met drie andere, vrouwelijke artsen. Hij geeft een korte toelichting op mijn stand van zaken en schetst dan in een paar zinnen het vervolg. Het infuus hoeft er niet meer aan, het spoelen stopt, maar ik moet nog wel blijven zodat ze kunnen volgen hoe de nierwaarden zich ontwikkelen. Het lijkt nu min of meer stabiel rond de vijftig procent. Iets herstelt sinds afgelopen zaterdag.
“Wat waren de nierwaarden eigenlijk toen ik na de kuur naar huis ging?” vraag ik de wat gezette man, “Volgens mijn arts, mevrouw Y, waren ze toen goed en zijn ze maar iets achteruit gegaan.”
“Pfoehh ik kan me dat niet zo herinneren wat de nierwaarden waren, “ zegt de zaalarts wat hakkelend. Het zorgt ervoor dat ik me afvraag of hij het zich werkelijk niet herinnert of niet wil zeggen.
“Maar maakt u zich geen zorgen,” gaat de arts gaat snel geruststellend verder, “Alles boven de 30% is goed. Kunt u gewoon zonder zorgen mee leven. Alles wat nodig is wordt goed uit uw lichaam afgescheiden. Merkt u in het dagelijks leven niets van.”
Ik besluit er niet op door te vragen. Komt nog wel een keer. Ga over op een voor mij langzamerhand pressender zaak.
“Ik heb ondanks de Movicolon gisteren trouwens nog steeds geen ontlasting gehad,” zeg ik op net niet fluisterende toon tegen de arts. Ik ben me al te bewust van mijn kamergenoot die bij dit rustig kan meeluisteren.
De zaalarts denkt er even over na. “Ik laat u nog wat extra Movicolon geven, vanmiddag nog twee keer, dan kijken we morgen verder. Dat kan nog wel.” Weg is het gezelschap, op naar de volgende patiënt.
Ruim voor het officiële begin van het spreekuur komt de man van mijn kamergenoot aan in het gezelschap van een vrouw. Het blijkt een van hun dochters die met een beginnende burn- out thuis zit. Ze legt haar moeder er het een en ander over uit. Ook hoe ze bezig is haar gewicht wat te verminderen. Haar moeder schuift alles opzij en walst met een serie eigen adviezen over haar heen. Het ongemak van de dochter spreidt zich als een groeiende donderwolk uit over de kamer. De spanning stijgt met de seconde. Ik schat in dat het niet lang meer zal duren voor de dochter de kamer stampvoetend de kamer gaat verlaten. De familieruzie explodeert net niet door een interventie van haar man. Bekwaam en rustig zorgt hij voor net voldoende ontspanning en een ander gespreksonderwerp. Dat kan hij in ieder geval wel constateer ik. Ben blij dat ik geen familieruzie hoef mee te maken.
De rest maak ik niet meer mee, want ik moet naar het restaurant. Schoonzus, zwager en Ingrid komen vandaag samen op bezoek. Leuk.
We drinken grote koppen koffie en eten grote stukken appelkoek terwijl ik me blazend en proestend afreageer over mijn kamergenoot. Doe ik duidelijk niet helder genoeg. Ze snappen niet goed waar ik me zo aan erger. Ik kort het maar af tot: ik kan niet goed met haar overweg. Ze snappen wel dat ik blij ben dat ik van het infuus af ben en wellicht toch morgen naar huis mag.
Ruim na afloop van het bezoekuur komt ik terug op de afdeling. Op bed kijk ik naar wat oude films en series tot rond vijf uur het avondeten komt. Ik eet het varkensvlees met doperwten zittend aan de tafel terwijl ik uit het raam naar de duisterende stad kijk. Erna een wandeling naar de koffieautomaat. Op bed wat in de krant lezen. Wat appen met deze en gene. Nieuws kijken.
Klaagverhaal van mijn kamergenoot aanhoren.
Bezoekuur met Ingrid.
Nieuws kijken op mijn I-pad gevolgd door een oude film.
Naar de wc wat vocht wegbrengen. Weer extra persen maar weer geen ontlasting. Helaas.
Tanden poetsen. Met de koptelefoon op nog een stukje 'Met het oog op morgen' luisteren.
In slaap vallen in een kamer die niet wordt verstoord door hard snurken. In ieder geval niet die van mijn kamergenoot. De volgende dag leer ik de reden. Ze heeft deze nacht nauwelijks geslapen. Goddank denk ik.
Reactie plaatsen
Reacties